Alderwetse brulleft beej ’t secretarie nevve ’t Holverklefke. 1937. (foto: Archief Gerrie Driessen)
Alderwetse brulleft beej ’t secretarie nevve ’t Holverklefke. 1937. (foto: Archief Gerrie Driessen) Foto:

Nederlandse woorden in het Kranenbugs Platt en Duitse in het Groesbeeks dialect

‘Het Nederlandse taalgebied breidde zich in de loop van zeventiende eeuw uit naar het oosten. De invloed van het Nederlands in Kleef en omstreken werd versterkt door de calvinistische vluchtelingen die in de zestiende eeuw naar Kleef en Wesel emigreerden.


Door Gerrie Driessen,

Heemkundekring Groesbeek


De religieuze na-ijver tussen katholieken, lutheranen en calvinisten zou zijn sporen nalaten op de taalkaart in het grensgebied. Toen het gebied in de achttiende eeuw werd ingelijfd bij Pruisen, bleef het Nederlands nog lange tijd in gebruik, ook bij de katholieken. In het hoofdzakelijk katholieke Kleverland werd het spreken en schrijven van het Nederlands, de autochtone taal, gezien als een vorm van verzet tegen het Hoogduits van de protestantse heersers uit Pruisen. Pas na de Franse tijd werd het Nederlands op het gemeentehuis en school vervangen door het Hoogduits, maar rond 1830 werd nog in 80 procent van de parochies en 20 procent van de scholen Nederlands gesproken. Het Nederlands stierf pas uit toen de Kleefse economie zich na 1870 ging oriënteren op het Ruhrgebied. (…)' Tot zover de auteurs van de uitgave: ‘het Verhaal van een Taal, negen eeuwen Nederlands'.

Kort na 1870, begint ook te Groesbeek de trek naar het Ruhrgebied op gang te komen. Zo schrijft het dagblad De Tijd op 14 oktober 1891: ‘Tal van gezinnen, den Stekkenberg bewonende, vertrekken elk voorjaar naar Duitsland, met wagens die hun tevens tot woning dienen, en houden zich daar, tot diep in het land, bezig met het rondventen van paraplu’s’.(…) En deze ‘hausierders’ (Duits: ‘venters’) zullen gezorgd hebben voor de vermenging van Duitse woorden in het Groesbeeks dialect. Zoals bijvoorbeeld: schoer -bui) * kalde vuut- koude voeten* schnaps -jenever * schoester -schoenmaker* striekhöltje – streichholz (lucifer) * riefkuukske –reibekuchen* * stievels – laarzen* slieps – schlips (stropdas) ** slauw – schlauch (waterslang) * sloes – schluss (einde) *