Gedicht van de week

Mijn eerste rijmwoordjes

Ik mocht met vader mee naar ’t land, mijn handje in zijn grote hand
mijn voetjes vlogen vliegensvlug over het natte zwarte zand.
Hij stopte bij een groene strook waar de schop te wachten stond
en hij legde rij voor rij het onkruid om in donkere grond.
Met mijn laarsjes mocht ik toen de grond aantrappen stap voor stap
en terwijl ik stevig stampte kwam mijn eerste rijmpje rap.
Landomspaaier, landverraaier, glipte zomaar uit mijn mond,
‘k wist niet wat die zin beduidde en of mijn vader het verstond.
Springend stond ik daar te zingen, luider ging ik met mijn song:
Landomspaaier, landverraaier, op de maat van elke sprong.
Mijn vader stopte met het spaaien en keek me toen nadenkend aan,
besloot na deze korte pose met zijn werk weer door te gaan.
Was mijn zinnetje niet mooi? Ik had die woorden echt gehoord;
een landverraaier in de oorlog die gepakt werd en vermoord.
Dapper zette ik weer in en nog wel met een luide keel:
Landomspaaier, landverraaier, maar nu werd het hem teveel.
De schop die werd hard neergegooid; vader greep me stevig vast.
“Zeg dit nooit meer”, zei hij schor en ontdeed zich van zijn last.
Zachtjes huilde ik mijn tranen, droogde ze weer met mijn mouw,
ik voelde me zo triest en zielig in die barre regenkou.
Vader kreeg toen medelijden, hij nam me stevig op zijn arm,
wist niet wat hij zeggen zou, maar ik voelde me weer warm.
Weinig woorden maar wel daden, zo kende ik mijn vader weer,
maar over mijn allereerste rijm spraken wij geen woord; nóóit meer.

Dorpsdichter Charlotte Selten